(Dit verhaal heb ik in 2006 geschreven toen ik nog voor het OCMW in Bilzen met vluchtelingen werkte en les volgde bij Daan Pleumeekers in de academie van Hasselt)
Ze had het gezegd. Vlot, zonder aarzelen had ze hen
het slechte nieuws verteld.
De jongens zaten verslagen aan haar bureau. Twee
broers uit Iran, hun moeder en jongste broer waren er niet bij vandaag . Ze zag
de jongste van de twee verschillende keren slikken, hij veegde zijn hand langs
zijn wang maar ze had de traan gezien.
Ze keek rond. Haar bureau was rommelig. Haar dossiers
lagen in twee hoopjes voor haar. Met één hand schoof ze die aan de kant. Het
dossier van de jongens lag op haar schoot, ze haalde het document dat ze
gisteren had gekregen eruit.
“Wat moeten we nu doen?” vroeg de oudste. Hij was even
oud als zij, gelukkig niet meer zo verlegen als twee jaar geleden.
“Ik weet het niet, er is niks meer dat ik voor jullie
kan doen.” Ze wreef met haar handen over haar gezicht. Ze was moe, ze was het
allemaal moe vandaag. Ze had nog hard gevochten om wat geld los te krijgen maar
het Comité had niet willen luisteren.
Er viel een stilte, ze keek de jongens aan. De oudste
was in het begin verlegen geweest. Daarna had hij haar altijd met respect
behandeld. Allemaal eigenlijk. Zij had alles gedaan wat in haar macht lag om
hen te helpen.
De jongste zat stil voor zich uit te staren, ze wist
niet zeker of hij luisterde naar wat ze zei. Hij had een moedervlek net onder
zijn linkeroog. Ze had altijd gevonden dat de vlek op Frankrijk leek. Hij was
de vlotste van de drie broers, een aantrekkelijke jongen. Hij was zeventien
toen ze hem voor het eerst ontmoette. Zijn moeder was toen bij hem.
“Ik ga niet meer naar school,” had hij vol
zelfvertrouwen verklaard.
“Oh ja? Ben je afgestudeerd misschien? Je bent te slim
zeker,” had ze gezegd.
Zij moeder moest lachen.
Enzo had ze de
strijd gewonnen. Weken later had ze hem brutaal gevraagd of hij een lief had. Hij
antwoordde dat hij er drie had. Verontwaardigd had ze geroepen dat hij eerlijk
moest zijn maar hij moest alleen maar lachen. Het gezin kwam regelmatig langs
om raad te vragen. En ze zag hoe ze zich steeds meer integreerden. Ze juichte
want ze was vrij zeker van de procedure. Dit gezin zou blijven, ze verdienden
het.
Hier zat ze nu met de uitspraak. “Onontvankelijk
verklaard.” Haar Iraans gezin. De jongens keken haar nog steeds aan, zochten
een antwoord in haar ogen. Ze schaamde zich omdat ze koel kon zeggen dat ze
niks meer kon doen. De jongste bleef over zijn wang wrijven en slikken.
Niets viel er nog te zeggen maar ze kon hen niet
wegsturen, haar keel kneep dicht. Wat zouden ze nu doen? Er zou geen geld zijn
om de huur te betalen, schoolboeken, voedsel…Ze haatte de wereld.
“Mijn moeder is ziek, dat weet je.” Het was weer de
oudste die sprak.
“Alle medische kosten mag je binnenbrengen, die
betalen wij.” Ze had zoveel meer willen zeggen.
“Mogen we nog wel eens langskomen?” vroeg de jongste
plotseling.
Haar keel deed pijn.
“Altijd.” Eén woord, meer kon ze niet zeggen.
“Het komt wel goed, er komt wel een oplossing. God is
groot.” Zei de jongste en de traan viel langs zijn wang.
Manuela Del Rio
2006
Geen opmerkingen:
Een reactie posten