dinsdag 22 november 2016

Love Everything Still

Tweeëntwintig november is het vandaag en ik droom een beetje weg naar die eerste keer dat ik je mocht vasthouden, ik was vijf en je vader legde jou in mijn armen.
Ik weet niet meer goed hoe je eruit zag maar ik herinner mij wel het gevoel, hoe trots ik was dat ik jou wél mocht vasthouden en een tante van ons niet. Hoe zij grommelde en ik glunderde omdat je zo ook een beetje meer van mij was.
En ik droom van de keren dat we samen in de auto zaten en ik jouw grote nicht speelde maar jij mij zo vaak iets leerde door open naar de wereld te kijken en hoe je je hoofd boog om goed te kunnen luisteren naar wat ik zei. En ik vraag mij af of je door had dat ik niet alles wist en mij soms zo kwetsbaar voelde. Vast wel, ik zag het soms in je ogen.
Ik mis die gesprekken met jou en ik ben bang dat ik daar niet altijd genoeg tijd voor genomen heb, dat het leven zo snel ging en op een dag was je weg.

De rauwe pijn is weggesleten maar het missen gaat steeds dieper, ik mis je, ik mis je, ik mis je...
Ik zou je willen vertellen wat ik de afgelopen jaren geleerd heb en welke weg ik ingeslagen ben, dat ik een stukje jouw pad volg met de mensen die jij kende en hoe fijn dat voelt.

En ik voel mij boos worden omdat de foto's die ik zie steeds dezelfde zijn, dat er geen nieuwe meer zullen bijkomen en dat dat gewoon niet genoeg is! Ik heb zin om met borden te smijten en heel hard te roepen dat het niet eerlijk is, dat het niet had mogen gebeuren, dat jij zoveel mist en dat wij jou missen! Ik wil eisen dat je terugkomt en ben tot onderhandelen bereid, mijn hoofd gloeit en mijn keel knijpt dicht van woede. Ik roep niet, gooi niks en slik het allemaal weg want op wie moet ik boos zijn? Naar wie moet ik iets gooien? Wie moet ik van oneerlijkheid beschuldigen?
En als mijn boosheid zakt en ik weer een beetje vrijer kan ademen dan voel ik dat het voorbij is, dat ik je hier niet meer zal zien.

En dan droom ik, ik droom dat ik je zie en hoe blij ik ben en hoe groot het verlangen is. Je wandelt in een veld met hoog gras en de zon schijnt, je draait je om en lacht naar mij, zegt iets maar ik hoor je niet. Ik zie je door mijn tranen heen, zo duidelijk, nog steeds jezelf...
En zo simpel maak je het voor mij, daar ben je dan en ik laat je niet los, geef niet op met geloven dat ik je ooit weer zal ontmoeten en hoe trots ik zal zijn om je weer te omhelzen.

Gelukkige verjaardag, hippie neefje.

Manuela

vrijdag 11 november 2016

Tandenborstel

(Ook deze tekst werd in 2006 geschreven als opdracht bij de lessen Creatief Schrijven bij Daan Pleumeekers)

 Hij staat onder de douche, het water is warm. De tegels zijn koud. Hij omarmt zichzelf en staart naar de herinnering die zich achter het gordijn heeft afgespeeld. Was het een week geleden of twee? Hij weet het niet meer zo goed. Herinnert zich alleen dat hij onder de douche stond zoals nu, zij had op de houten wasmand gezeten en hem verteld dat ze zou vertrekken. Dat ze het niet meer zag zitten tussen hen. Dat het geen zin meer had. De tegels waren toen even koud als nu.
De druppels spatten uit elkaar op zijn armen. Hij rilt onder het warm water.
 “Ze heeft gelijk.” Denkt hij. “Het spijt me, het spijt me, het spijt me.” Mompelt hij tegen het douchegordijn. Gek genoeg weet hij niet echt wat hem zo spijt. Zijn woorden vermengen zich met het water en spoelen weg. Hoe vaak heeft hij zich verontschuldigt? Elke keer opnieuw totdat ze niets meer hielpen, niks meer raakten. Haar zeker niet. Niet meer. “Ik heb het geprobeerd.” Denkt hij. Dat weet ze, het is haar ook niet gelukt.
Het water koelt af, de tegels worden nog kouder. Hij wil niet achter het douchegordijn uitkomen. Niet in een appartement waar zij niet is.
“Ik hou van je.” Had hij gezegd. Hij had geweten dat hij deze woorden eerder had moeten zeggen.
“Ik weet het.” Had ze geknikt. “Het is niet genoeg.”
Toen had hij maar niks meer gezegd.
“Ik hou ook van jou. Maar het lukt niet. Ik…jij, ik…wij…ik…we zijn te verschillend.” Ze had een hulpeloos gebaar gemaakt en haar hoofd geschud. Gooide haar rugzak over haar rechterschouder.
Ze had gehuild, haar ogen waren rood en opgezet. Hij had haar willen troosten maar de vastberaden blik in haar ogen hield hem tegen. Niks was nog vanzelfsprekend.
“Ik zal je koffer dragen.”
“Hoeft niet, dank je.”
“Alsjeblieft.”
“Echt niet, ik kan het niet verdragen om je onder aan de trap te zien staan als ik weg rij.” Ze had een afwerend gebaar gemaakt met haar linkerhand. Haar koffer opgepakt, hem gekust en was vertrokken. Zomaar. Ineens.
Nu wenst hij dat hij haar koffer toch naar onder had gedragen. Dan had hij nu dat laatste beeld gehad van haar in de auto. Met haar hoofd tegen het raam ondersteunt door haar linkerhand en haar rechterhand op het stuur. Dat deed ze altijd als ze triest was.
Iets hard zit vast in zijn keel, hij probeert te slikken maar het lukt niet. Hij hoest een paar keer. Toch maar uit de douche. Hij droogt zich af, tussen zijn tenen, achter zijn oren en wrijft zijn huid totdat die gloeit. Hij slikt en hoest nog eens.
Als hij voor de lavabo staat vindt hij haar tandenborstel. Een blauwe. Hij neemt altijd de groene. Zonder twijfelen drukt hij wat tandpasta over de haartjes die alle richtingen uitstaan en poetst zijn tanden met haar tandenborstel.
Hij schrobt elke tand, hard. Daarna vult hij zijn mond met water, spuwt het uit en kijkt hoe het schuim en zijn speeksel door het afvoerputje loopt.
De telefoon rinkelt. Zou het? Snel slaat hij een handdoek om en loopt naar de telefoon. Het verlangen knijpt zijn maag dicht. Hij neemt de hoorn van de haak, zijn handen zweten.
“Hallo?”
“Met mij.”
Stilte, hij slikt nog eens, hard.
“Hallo? Ben je er nog?”
“Ja.” Een schor geluid komt uit zijn keel.
“En…hoe is het met je?” Haar stem klinkt verstikt.
“Goed.”
“Ben je kwaad op mij?”
Hij zwijgt, denkt aan haar tandenborstel in de badkamer. Vormt de zin in zijn hoofd.
“Ik kan niet geloven dat je kwaad bent op mij, je weet goed wat het mij gekost heeft om bij je weg te gaan. Je hebt nooit een woord gezegd.” Ze huilt nu.
“Ik ben helemaal niet kwaad op je!” Waarom zou hij zeggen dat haar tandenborstel in de badkamer ligt, ze heeft waarschijnlijk al een ander.
“Waarom zeg je niks?”
“Wat wil je dat ik zeg?” Hij voelt haar frustratie door de telefoon heen. Het spijt me, elke keer opnieuw. Het raakt niks meer.
Zij luistert niet, hoort alleen haar ervaring spreken. “Hier word ik zo moe van.”
“Wat bedoel je, ik ben niet kwaad!”
“Ik voel het toch! Zeg toch gewoon wat je denkt, ga je weer de martelaar uithangen?”
“Ik ben niet kwaad. Jij hebt hiervoor gekozen, ik niet.”
“Zie je wel dat je kwaad bent.” Ze slikt, hard.
Hij vraagt zich af of ze ook iets hard in haar keel voelt.
“Wat wil je dan?”
“Ik wil dat je eerlijk bent. Dat je eens één keer zegt wat je voelt. Dat wil ik.”
“Ik ben niet kwaad.”
Hij hoort hoe zij naar adem hapt en hij weet dat ze haar armen stijf tegen zich aandrukt. Haar ogen gesloten. Dan klinkt haar stem oud en moe.
“Ik ben mijn tandenborstel vergeten, denk ik.”
“Heb niks gezien.” Waarom heeft ze nog geen nieuwe gekocht? Zijn bloed begint sneller te stromen. “Er zijn er nog genoeg in de winkel, waarom wil je dat oud ding?” Hij hoopt dat het een beetje grappig klinkt. Zo bedoelt hij dat.
Een afwerend geluid. “Ach, ik heb al een nieuwe gekocht.”
“Waarom bel je dan?” Zijn hart klopt in zijn keel.
“Maakt het wat uit? Ik moet gaan.”
“Ik mis je.” Het blijft stil aan de andere kant van de lijn heeft ze hem wel gehoord. Heeft hij het wel gezegd? Hij hoort hoe ze uitademt.
“Ik ook.”
Nu, nu moet hij iets zeggen. Iets betekenisvol, iets belangrijks. Hij weet niet wat. Zijn handen drukken de hoorn harder tegen zijn oor.
“Je tandenborstel ligt in de badkamer.” Het ding in zijn keel wordt harder.
“Hou maar. Ik moet gaan werken. Dag.”
“Dag.”
Geen tot ziens of ik zie je nog. Hij weigert om neer te leggen, wil haar nog even dichtbij houden. Zoekt koortsig naar woorden, belangrijke woorden. Iets betekenisvol. Dan een klik. Ze heeft neergelegd.



Manuela Del Rio

Maart 2006

God is groot

(Dit verhaal heb ik in 2006 geschreven toen ik nog voor het OCMW in Bilzen met vluchtelingen werkte en les volgde bij Daan Pleumeekers in de academie van Hasselt)

Ze had het gezegd. Vlot, zonder aarzelen had ze hen het  slechte nieuws verteld.
De jongens zaten verslagen aan haar bureau. Twee broers uit Iran, hun moeder en jongste broer waren er niet bij vandaag . Ze zag de jongste van de twee verschillende keren slikken, hij veegde zijn hand langs zijn wang maar ze had de traan gezien.

Ze keek rond. Haar bureau was rommelig. Haar dossiers lagen in twee hoopjes voor haar. Met één hand schoof ze die aan de kant. Het dossier van de jongens lag op haar schoot, ze haalde het document dat ze gisteren had gekregen eruit.
“Wat moeten we nu doen?” vroeg de oudste. Hij was even oud als zij, gelukkig niet meer zo verlegen als twee jaar geleden.
“Ik weet het niet, er is niks meer dat ik voor jullie kan doen.” Ze wreef met haar handen over haar gezicht. Ze was moe, ze was het allemaal moe vandaag. Ze had nog hard gevochten om wat geld los te krijgen maar het Comité had niet willen luisteren.
Er viel een stilte, ze keek de jongens aan. De oudste was in het begin verlegen geweest. Daarna had hij haar altijd met respect behandeld. Allemaal eigenlijk. Zij had alles gedaan wat in haar macht lag om hen te helpen.
De jongste zat stil voor zich uit te staren, ze wist niet zeker of hij luisterde naar wat ze zei. Hij had een moedervlek net onder zijn linkeroog. Ze had altijd gevonden dat de vlek op Frankrijk leek. Hij was de vlotste van de drie broers, een aantrekkelijke jongen. Hij was zeventien toen ze hem voor het eerst ontmoette. Zijn moeder was toen bij hem.
“Ik ga niet meer naar school,” had hij vol zelfvertrouwen verklaard.
“Oh ja? Ben je afgestudeerd misschien? Je bent te slim zeker,” had ze gezegd.
Zij moeder moest lachen.
Enzo had  ze de strijd gewonnen. Weken later had ze hem brutaal gevraagd of hij een lief had. Hij antwoordde dat hij er drie had. Verontwaardigd had ze geroepen dat hij eerlijk moest zijn maar hij moest alleen maar lachen. Het gezin kwam regelmatig langs om raad te vragen. En ze zag hoe ze zich steeds meer integreerden. Ze juichte want ze was vrij zeker van de procedure. Dit gezin zou blijven, ze verdienden het.

Hier zat ze nu met de uitspraak. “Onontvankelijk verklaard.” Haar Iraans gezin. De jongens keken haar nog steeds aan, zochten een antwoord in haar ogen. Ze schaamde zich omdat ze koel kon zeggen dat ze niks meer kon doen. De jongste bleef over zijn wang wrijven en slikken.
Niets viel er nog te zeggen maar ze kon hen niet wegsturen, haar keel kneep dicht. Wat zouden ze nu doen? Er zou geen geld zijn om de huur te betalen, schoolboeken, voedsel…Ze haatte de wereld.

“Mijn moeder is ziek, dat weet je.” Het was weer de oudste die sprak.
“Alle medische kosten mag je binnenbrengen, die betalen wij.” Ze had zoveel meer willen zeggen.
“Mogen we nog wel eens langskomen?” vroeg de jongste plotseling.
Haar keel deed pijn.
“Altijd.” Eén woord, meer kon ze niet zeggen.
“Het komt wel goed, er komt wel een oplossing. God is groot.” Zei de jongste en de traan viel langs zijn wang.  
   
Manuela Del Rio

2006

Helden


We zitten in de auto.

"Mama, mag ik speelgoed van de pyjamahelden voor Sinterklaas?"
"Ah, is dat van die tekenfilm waar jij naar kijkt? Tuurlijk, welk mannetje zou je dan het liefste willen?"
"Catboy, dat is wel een goede,he mama. Geen slechte hoor."
"Ok, schat." Ik volg het verkeer en het is even stil op de achterbank.
"Mama?"
"Mmm?"
"Wat zou een superheld moeten doen als er geen slechte is?"

Ik ben even stil. "Dat heb je goed gezien,schat, het is door de slechten dat we helden nodig hebben."
Ah, zijn opmerkzaamheid raakt mij elke keer weer en later als we thuis zijn en het eindelijk rustig is denk ik na over helden.
Dat we allemaal in ons leven een held nodig hebben en dan vooral in onze jeugd als we nog kwetsbaar zijn en soms de weg kwijt zijn. Zomaar iemand die met een simpele opmerking je van koers laat veranderen, iemand die je uitdaagt zoals die leerkracht van wiskunde die het ooit gelukt is om mij 60% te laten halen op een examen (nog altijd geen idee hoe dat gelukt is toen!) of die wildvreemde die het voor mij opnam toen ik aangevallen werd in Leuven.

Helden buiten onszelf die het leven wat kleur geven en in een moment laten zien dat het leven waard is om geleefd te worden.
En ik hoop dat we niet vergeten om ook weer helden te durven zijn voor jongeren die ons nodig hebben, hoe doe ik dat vraag je mij? Door jezelf te zijn, door een compliment te geven en door iemand gerust te stellen dat fouten er zijn om gemaakt te worden en dat we samen kunnen kijken hoe we het kunnen oplossen. Door een connectie te maken en te glimlachen als je iemand zijn blik kruist op straat, door dichter bij  dat meisje te gaan staan dat misschien in de schemering alleen op de bus staat te wachten, door een verdwaald kind niet te negeren maar door stil te staan en te vragen of zijn ouders in de buurt zijn.

Is het zo simpel, vraag je mij misschien en ik knik. Ja, het is zo simpel, het is al een eeuwenoud recept, vriendelijkheid. Betrokkenheid. Zorg. Alert zijn en een koppige weigering om cynisme toe te laten en als dat niet volledig gaat laat het dan niet te lang duren.
Je knikt en ik zie dat je mij maar een idealist vindt, weer zo'n naïeveling die denkt dat de wereld van suikerspin gemaakt is, denk je. Ik vind het niet heel erg, een beetje maar en dan waag ik de sprong.
"Je vindt mij naïef, he?"Vraag ik.
Zo'n rechstreekse vraag had je niet verwacht en ik zegen in gedachte een vriendin die ik dit al 1000e keren heb zien doen. Zij glimlacht altijd als ze je zo'n vraag stelt en daar sta je dan met je mond vol tanden. Dus ik glimlach maar mijn hart klopt snel, ik heb de vraag gesteld en dus moet ik op het antwoord wachten.
"Euh, tja, ja eigenlijk, eigenlijk wel een beetje wel,ja" Het gekke is dat ik blij ben met dit eerlijk antwoord! Ik val niet acherover, heb geen behoefte om mij te verdedigen en tot mijn verbazing hoor ik mijzelf jou bedanken omdat je zo eerlijk bent geweest. Dus vandaag ben je een beetje mijn held geweest, zonder het te beseffen heb je mij iets waardevol gegeven, een eerlijk antwoord op een vraag die onthulde hoe ik vanbinnen in mekaar zit. Het maakt zelfs niet uit wat het antwoord was, dus ja het is zo simpel,zie je?